Over het pensioenakkoord is de afgelopen maanden veel te doen geweest. De berichten in de krant gingen echter meer over de problemen bij de totstandkoming ervan, en minder over de inhoud. Het leek ons daarom goed om nu eens te focussen op de inhoud: wat staat er in het pensioenakkoord en wat betekent dat voor u?
Eindelijk een akkoord
Op 13 september jongstleden heeft minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de voorzitters van de werkgevers- en werknemersorganisaties overeenstemming bereikt met de voorzitters van de werkgevers- en werknemersorganisaties, over een aantal wijzigingen in het op 10 juni 2011 gesloten pensioenakkoord. Hiermee kwam de minister tegemoet aan enkele wensen van de vakbewegingen.
Waarom het pensioenakkoord?
Een nieuwe inrichting van ons oudedagsstelsel is nodig door de toenemende vergrijzing. Door de vergrijzing staan zowel de arbeidsmarkt als de houdbaarheid van de verzorgingsstaat steeds verder onder druk. Anders gezegd: het aantal werkenden dat AOW-premie afdraagt, wordt steeds kleiner en het aantal AOW-ontvangers wordt steeds groter.
Nu alle betrokkenen hebben ingestemd, heeft de minister aangegeven zo snel mogelijk met de uitvoering te willen beginnen. Hij wil nog deze maand het definitieve wetsvoorstel “wet Verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW” aan de Tweede Kamer aanbieden. In dit definitieve voorstel zullen de concessies en gewijzigde afspraken zijn verwerkt.
De hoofdlijnen van het definitieve pensioenakkoord
Hieronder zullen we de hoofdlijnen schetsen van de belangrijkste maatregelen in het akkoord die betrekking hebben op pensioen- en overige inkomensvoorzieningen.
Ingang
De beoogde ingangsdatum van de aanpassingen op pensioengebied is 1 januari 2013, met uitloop naar 1 januari 2014 mocht die eerste datum niet haalbaar zijn.
AOW
De AOW- en de pensioenleeftijd worden gekoppeld aan de levensverwachting;
de AOW-leeftijd gaat per 1 januari 2020 naar 66 jaar. En stijgt naar verwachting per 1 januari 2025 door naar 67 jaar. De bekendmaking of en per wanneer de AOW-leeftijd omhoog gaat, vindt tenminste 11 jaar voor de verhoging plaats. Uiterlijk op 31 december 2013 moet dus bekend zijn of de AOW-leeftijd per 1 januari 2025 wordt verhoogd naar 67 jaar. De berekening van de gemiddelde levensverwachting vindt eens per 5 jaar plaats en leidt alleen tot een verhoging van de AOW-leeftijd als uit de berekening blijkt dat een verhoging van ten minste 1 heel jaar gerechtvaardigd is. De verhoging met 1 jaar is tevens de maximale verhoging;
de maximale periode waarover AOW wordt opgebouwd blijft 50 jaar;
de AOW kan naar keuze worden uitgesteld of vervroegd, zodat afstemming met de feitelijke ingang van ouderdomspensioen mogelijk is. Eerder of later stoppen met werken is daardoor mogelijk. Ieder jaar eerdere of latere ingang van de AOWscheelt 6,5% op de uitkering;
de minimale leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat is 65, uitstel kan maximaal 5 jaar;
de AOW gaat voor iedereen per 1 januari 2013 tot 1 januari 2028 met 0,6% per jaar boven de loonindex omhoog;
de AOW zal jaarlijks met de loonindex stijgen (nu wordt nog uitgegaan van de prijsindex);
de sociale zekerheidsuitkeringen zullen doorlopen tot de nieuwe AOW-leeftijd. Uitstel van AOW leidt niet tot verlenging van sociale zekerheidsuitkeringen. Dit zal nog in nadere wetgeving worden uitgewerkt;
ook is er nadere wetgeving in voorbereiding om een aantal arbeidsrechtelijke belemmeringen, die nu nog bestaan voor doorwerken na de AOW-leeftijd, weg te nemen (denk hierbij aan “pensioenontslag”, loondoorbetaling bij ziekte etc.).
Fiscale facilitering pensioen
De fiscale facilitering van pensioenopbouw wordt per 1 januari 2013 afgestemd op een pensioenrichtleeftijd 66 jaar en per 1 januari 2015 naar 67. Een verhoging van de pensioenrichtleeftijd loopt steeds 10 jaar voor op verhoging van de AOW-leeftijd;
de maximale pensioenopbouw wijzigt niet (eindloon 2%, middelloon 2,25% per dienstjaar);
de maximale leeftijd waarop ouderdomspensioen moet ingaan, wordt gekoppeld aan die voor de AOW;
de te hanteren AOW-franchise zal worden gebaseerd op de AOW inclusief de eerder genoemde extra stijgingen;
bestaande aanspraken, die zijn gebaseerd op een lagere pensioenleeftijd, hoeven niet te worden aangepast. De aanpassing betreft dus uitsluitend de toekomstige opbouw vanaf 1 januari 2013.
het 40-deelnemingsjarenpensioen wordt per 1 januari 2020 een 41-deelnemingsjarenpensioen en gaat in op 64-jarige leeftijd. Naar verwachting wordt dit per 1 januari 2025 verder aangepast naar een 42-dienstjarenpensioen ingaande op 65-jarige leeftijd.
Lijfrente
De formule voor de berekening van de lijfrenteaftrek (jaarruimte) wordt per 1 januari 2013 aangepast; de jaarruimte bedraagt dan 16,5% over de grondslag, dit is nu nog 17%. Voor ieder jaar dat de pensioenleeftijd verder stijgt, zal nog eens 0,5%-punt van het percentage afgaan;
in de formule zal ook rekening worden gehouden met de AOW inclusief de eerder genoemde extra stijgingen;
het dotatiepercentage in de oudedagsreserve wordt per 1 januari 2013 verlaagd naar 11,7% (nu 12%) en per 1 januari 2015 naar 11,4%. Voor ieder jaar dat de pensioenleeftijd verder stijgt, zal nog eens 0,3%-punt van het percentage afgaan.
Hoe zeker wordt ons pensioen?
Het is blijkbaar niet mogelijk gebleken voor pensioenfondsen om pensioenen te blijven garanderen. In het pensioenakkoord is overeengekomen dat de hoogte van ouderdomspensioen afhankelijk wordt (of mag worden; dat hangt af van hoe pensioenfondsen hiermee omgaan) van de beleggingsresultaten die het pensioenfonds maakt. Er is voor fondsen meer ruimte om te beleggen. De premie is voortaan een vast gegeven, die zal in slechte tijden niet worden verhoogd, maar in goede tijden niet worden verlaagd.
Voor verzekerde pensioenregelingen ligt de zaak anders. Verzekeraars kunnen nog wel de hoogte van ouderdomspensioen garanderen. Gegarandeerde aanspraken zullen de titel “hard” krijgen, tegenover de “zachte” aanspraken bij pensioenfondsen. Op termijn zou dit ertoe kunnen leiden dat meer bedrijven de voorkeur aan een verzekerde regeling zullen krijgen; het is afwachten hoe de markt zich ontwikkelt.
De werkbonus
De werkbonus is bedoeld als stimulans om door te werken. Iedereen die na 1 januari 2013 doorwerkt krijgt vanaf 61-jarige leeftijd een werkbonus.
Stoppen met werken op leeftijd 65 blijft mogelijk; de AOW kan immers worden vervroegd. Voor mensen met een lager inkomen kan dit een probleem zijn, aangezien de uitkering dan 6,5% lager is. De oplossing kan zijn om de werkbonus vanaf leeftijd 61 op te sparen en vanaf leeftijd 65 uit te laten keren. De AOW hoeft dan maar een gedeelte van een jaar te worden vervroegd en zal dan minder worden verlaagd.
Spaarloon en levensloop
De spaaroon- en levensloopregeling worden op 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling waarin is bepaald dat de tot en met 31 december 2011 opgebouwde rechten in de levensloopregeling worden geëerbiedigd. Verder blijft de levensloopregeling mogelijk voor personen die op 31 december 2011 minsten EUR 3.000 op hun levenslooprekening hebben staan. Het fiscale voordeel van de regeling wordt echter minder: er wordt vanaf 1 januari 2012 geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. Tot nu toe opgebouwde levensloopverlofkorting blijft intact. Deelnemers met minder dan € 3.000 levenslooptegoed kunnen in 2012 het tegoed (belast) opnemen of zonder fiscale inhouding doorstorten naar vitaliteitssparen.
Vitaliteitssparen
Dit is een nieuwe spaarregeling in de inkomstenbelasting en dient als vrij opneembare aanvulling op het inkomen. Met de vitaliteitsregeling kunnen werknemers en zelfstandig ondernemers per 1 januari 2013 fiscaal voordelig sparen. De belangrijkste kenmerken zijn:
de stortingen zijn fiscaal aftrekbaar in box 1;
opname van het tegoed is belast in box 1;
het spaartegoed is vrijgesteld in box 3;
het maximum totale spaarbedrag is € 20.000 plus rendement;
de maximale jaarlijkse inleg is € 5.000;
het tegoed mag jaarlijks ineens worden opgenomen, èn weer worden aangevuld (tot aan genoemde maxima);
vanaf 1 januari van het jaar waarin de deelnemer 62 jaar oud wordt, mag maximaal € 10.000 per jaar worden opgenomen. Het tegoed is dus te gebruiken om (gedeeltelijk) eerder te stoppen met werken;
het tegoed moet vóór de AOW-gerechtigde leeftijd zijn opgenomen.
Het vitaliteitssparen staat open voor werknemers, maar ook voor ZZP’ers. Dat is een grotere groep dan waarvoor de spaarloon- en levensloopregeling gold. Echter, aangezien het fiscale voordeel nog verder is verminderd ten opzichte van genoemde regelingen, moet rekening gehouden worden met een geringe deelnamegraad.
Wat vindt VAPD van het pensioenakkoord?
We zien de noodzaak van een aantal veranderingen; met name verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd. De invulling hadden we echter graag anders gezien. In onze optiek zou het opschuiven van de AOW- en pensioenleeftijd gepaard moeten gaan met uitbreiding van de mogelijkheden om zelf – op fiscaal aantrekkelijke wijze – vermogen te vormen om het pensioneren te zijner tijd naar wens vorm te geven. In de praktijk: verruim de mogelijke lijfrente-aftrek en ook de mogelijkheden om het vermogen flexibel in te zetten te zijner tijd.
Langer doorwerken: prima, maar laat het werken tot aan het pensioen beter aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden. Door parttime te gaan werken vooruitlopend op volledige pensionering bijvoorbeeld. De hiervoor genoemde flexibiliteit is bedoeld om het inkomensgat dat bij parttime werken ontstaat, op te vullen.
En tja, de vitaliteitsregeling… Het is een lapmiddel om het akkoord rond te krijgen. We hopen , maar verwachten niet, dat deze langer meegaat dan eerdere soorgelijke zaken als levensloopregeling (ingevoerd in 2006(!))…